VERENIGING VOOR VLAAMSE EN NEDERLANDSE CULTUUR

Všechny články

Blanka Ernest-Martinec voor het Jaarboek NE-BE 2020

Het verhaal van het schilderij ‘De hooitijd’



Pieter Bruegel de Oude (1525/30 -1569)
De hooitijd, eikenhouten paneel, 114 x 158 cm
Paleis Lobkowicz, Praag

In het Lobkowicz-paleis, het enige nog particuliere paleis op de Praagse Burcht, bevindt zich de grote kunstcollectie van de familie Lobkowicz. Deze collectie weerspiegelt de rijke traditie van het verzamelen van kunstdoor de eeuwen heen.

Een van de meest waardevolle schilderijen in deze collectie is het werk van Pieter Bruegel de Oude, De hooitijd. Dit schilderij valt niet alleen op door zijn grote formaat maar vooral door het thema dat hier is afgebeeld.  Oorspronkelijk was dit schilderij één van de uit zes werken bestaande serie van jaargetijden die in 1565 geschilderd werden door Pieter Bruegel voor het buitenhuis van de Antwerpse koopman en kunstverzamelaar Nicolaes Jongelinck.  In de zestiende eeuw was het de gewoonte de jaargetijden niet in een reeks van vier maar in een serie van zes afbeeldingen te schilderen.  De vroege lente, De lente, De vroege zomer, De zomer, De herfst en De winter. De benaming van de zes schilderijen uit 1565 die sinds het einde negentiende eeuw wordt gebruikt, is echter anders: De sombere dag, De lente (al in 17de eeuw verloren gegaan), De hooitijd, De oogst, De terugkeer van de kudde, Jagers in de sneeuw.

Men kan alleen maar vermoeden waar, hoe en in welke volgorde de schilderijen ooit hingen. Het meest waarschijnlijk is dat ze bestemd waren voor de eetkamer van het buitenhuis waar de gasten ze konden aanschouwen en waar de schilderijen onderwerp van een gesprek konden zijn. Men gaat ervan uit dat zij zeker niet naast elkaar als een fries aan één wand hingen, maar dat ze waarschijnlijk verspreid over twee of drie muren van de eetkamer hingen, op ooghoogte. In het midden van de vierde wand biedt een venster uitzicht op de natuur.

De schilderijen van Bruegel bleven niet lang op de plek waarvoor ze werden gemaakt. In 1594 werden ze door de stad Antwerpen gekocht en als geschenk aangeboden aan aartshertog Ernst van Oostenrijk. In 1659 werden slechts vijf schilderijen overgebracht naar de kunstcollectie van aartshertog Leopold Wilhem van Oostenrijk.

Na het aftreden van Leopold Wilhelm als landvoogd der Zuidelijke Nederlanden werd de collectie verplaatst naar Wenen. In de achttiende eeuw werden vier schilderijen van de reeks De sombere dag, De oogst, De terugkeer van de kuddeen Jagers in de sneeuw als deel van de keizerlijke collecties ondergebracht in de Gemälde Galerie in Wenen. De oogst is later door verschillende verervingen en verkopen uiteindelijk in 1919 door het Metropolitan Museum in New York aangekocht.

De hooitijd behoorde vermoedelijk in 1784 tot de nalatenschap van Ferdinand Phillip, prins van Lobkowicz. Sindsdien behoort het, weliswaar met vaak dramatische onderbrekingen, tot het bezit van de familie Lobkowicz.  Het stond In 1870 op de transferlijst van de verhuizing van de Lobkowicz-residentie in Bílina naar Roudnice.  In 1941-45 werd het schilderij door de Duitsers geselecteerd en geconfisqueerd voor het toekomstige Führer museum. In 1946 werd het door het Central Art Collecting Point overgedragen aan de Národní Galerie (Nationale galerie) in Praag als een bruikleen van vorst Max Lobkowicz. In 1962 werd deze bruikleen officieel verbeurdverklaard en het schilderij bleef in Národní Galerie. In 1992 volgde de officiële teruggave aan prins Martin Lobkowicz en het bleef tot 1997 als bruikleen in de Národní Galerie. In 1997 was het paneel een onderdeel van de tentoonstelling ‘Zes eeuwen kunst’ op kasteel Nelahozeves.  Sinds 2007 behoort het schilderij tot de vaste collectie van het Lobkowicz-paleis in Praag.

Het schilderij De hooi-oogst (De vroege zomer) is als enige van de cyclus niet gesigneerd of gedateerd. De toeschouwer kijkt vanaf een verhoogde positie naar een helder, weids landschap met hoge horizon waarin zich typische landbouwwerkzaamheden afspelen. De schildering is opgebouwd uit drie banen: onderin zien we kleuren in diverse tinten bruin, het midden wordt gevormd door een strook met okergele en groenige tinten en boven in het schilderij overheersen diverse tinten van lichtblauw tinten. Hierdoor wordt een atmosferisch perspectief gecreëerd.

Op de voorgrond is een weg met een Mariakapelletje. Er lopen twee groepen in tegenovergesteld richtingen.  Meisjes met harken, die naar een hek lopen dat naar het weiland leidt. Een groep marskramers aan de rechterkant zien we van de achterzijde, hun hoofden zijn verscholen onder manden gevuld met aardbeien en kersen. Een boerin zit op een paard dat een slee trekt met manden vol groenten en fruit. Helemaal links in de hoek zit een boer die zijn zeis slijpt. In het midden van het schilderij zijn mensen afgebeeld die bezig zijn met het maaien en bijeenharken van hooi dat op de hooiwagen wordt geladen. Daarachter zien we enkele boerderijen, gehuchten en een kerk met pastorie. In een dorp wordt een feest gevierd, met handboogschieten op een vogel op een hoge stok. Op een uitstekende rots linksboven het paneel zijn ook verschillende gebouwen geplaatst en helemaal boven op een kale rots staat een burcht. Tal van kleine figuurtjes lopen op de weggetjes of klimmen tegen de rotsen omhoog. In het vergezicht met blauwe tinten ligt in heuvelachtig en nevelig landschap een ommuurde stad aan een kronkelende rivier. De verlichte hemel suggereert een warme zomerdag. In de detailschildering van dit schilderij is goed te zien dat Bruegel niet alleen geschoold was als schilder maar ook als miniaturist.

Het hele schilderij ademt een harmonisch opgaan van mensen in het landschap. Er is geen spanning of dreiging van de natuur te bespeuren. De afgebeelde mensen hebben geen karikaturale trekken, zoals die vaak op Bruegels tekeningen of schilderijen voorkomen.  Alles is geschilderd met een enorm gevoel voor zowel detail als voor het geheel. Men kan heel lang kijken naar het schilderij en er steeds iets nieuws op ontdekken.

Door zijn reizen naar Italië in de jaren 1551-1554 kwam Bruegel in aanraking met werken van Italiaanse schilders, met name van Titiaan, en met het Venetiaanse coloriet. Maar het meest beïnvloed was Bruegel door de overweldigende natuur van de Alpen. Men kan zich voorstellen wat voor diepe indruk de Alpentoppen, de ravijnen, rotsen, bossen met hoge bomen en stromende watervallen gemaakt moeten hebben op de jongeman die van het vlakke Vlaamse land kwam. Er zijn niet veel schetsen of tekeningen bewaard gebleven van zijn reis door Italië, de meeste landschap tekeningen zijn pas gemaakt na zijn terugkeer naar Antwerpen en deze getuigen van Bruegels fascinatie voor de bergen en de natuur.

Karel van Mander schrijft in beschrijving van het leven van Pieter Bruegel in zijn Schilder-Boeck uit 1604: “Op zijn reizen heeft hij veel taferelen naar de natuur geschilderd, waardoor van hem gezegd werd, dat hij tijdens zijn verblijf in de Alpen al die bergen en rotsen had opgeslokt om ze na zijn thuiskomst op doeken en panelen uit te spuwen, zo getrouw kon hij hierin en in andere opzichten de natuur weergeven.”

De reeks wordt beschouwd al het eerste autonome landschap uit de westerse schilderkunst. Op de grote tentoonstelling van Pieter Bruegel de Oude in Wenen in 2019 waren de schilderijen van de seizoenencyclus weer herenigd. Van de vijf bewaarde panelen werden er vier tentoongesteld. Drie uit de collectie van het Kunsthistorisches Museum zelf en het vierde De hooi-oogst uit de Lobkowicz-collectie. De oogst, die in bezit is van het Metropolitan Museum in New York, kon niet worden uitgeleend.

Dat het mogelijk is om in Praag in het Lobkowicz-paleis dit grootse schilderij te aanschouwen en daarvan te genieten is misschien net zo overweldigend als voor Pieter Bruegel de Alpen ooit waren.

Onze partners